Zeepbaron Owee

zeepbaron zeepreclame
Zeepreclame (bron: www.wo1.erfgoedlommel.be)
Zeepbaron

De aanduiding Zeepbaron is in België ontstaan tijdens de Eerste Wereldoorlog. Een mooi woord voor een lelijke dief. Het Gents woordenboek (Lodewijk Lievevrouw-Coopman, 1951) geeft de volgende, relatief onschuldige, omschrijving:

Zeepbaron: Naam, gegeven aan de personen, die tijdens de bezetting van 1914-1918, van de Duitsche overheid de toelating bekwamen om zeep te maken, waarmede zij veel geld verdienden. Bij uitbreiding is de naam overgegaan op al degenen, die tijdens den oorlog veel geld wonnen.

Oorlogsprofiteur

Het Belgisch scheldwoord heeft in de praktijk toch vooral de betekenis van een oorlogsprofiteur en van onrechtmatig materieel gewin. Woeker-, smokkel- en zwartemarktpraktijken. Zeep was een schaars product tijdens de oorlog. Met clandestiene fabrieken, corruptie en connecties verrijkten sommigen zich in een tijd van grote vraag en beperkt aanbod van zeep. Die was trouwens ook nog eens slecht van kwaliteit.

In het Pakt der Triumviren zegt de Vlaamse schrijver Raymond Brulez (1950):

Ik ga ’t u zeggen: De oorlog zal maar een einde nemen als de munitiefabrikanten, de zeepbarons en de ministers hun zakken hebben gevuld.

Owee

En hoe zat het in Nederland? Daar had men een eigen term voor profiteurs in oorlogstijd. Oweeërs of OW’ers. Het is een afkorting van oorlogswinstmaker. Inderdaad. Een lelijk woord voor een lelijke dief.